Thursday 30 July 2009

Ödön von Horváths Kasimir und Karline door het NTGent, gisteren op Arte rechtstreeks van het theaterfestival van Avignon

Le Monde schreef in zijn recensie “Qu’est-ce qui est passé à Casimir et Caroline ? » (“Wat is er gebeurd met Kasimir und Karoline?”). Het is inderdaad een vraag die we moeten stellen. Na de mediapolemiek omtrent de uitvoering van het NTGent in Avignon en het boegeroep aan het einde van de première daar, besloot ik van eens naar dat stuk te kijken vermits het toch werd uitgezonden op Arte, gisteren 29 juli om 22u. Ik had het stuk twee jaar geleden ongeveer al gezien in ook een ge update versie van een top amateurgezelschap in het Leuvense: Toneel Heverlee. Hoewel die bewerking, bij nadere studie, minder aanleunde bij Horváths origineel, moet ik zeggen dat de boodschap bij Toneel Heverlee beter overkwam dan bij de NT Gent. Toneel Heverlee had het stuk Kas en Karo gedoopt en had het i.p.v. op het Oktoberfest in München op Marktrock in Leuven geplaatst. Alhoewel ze de zeppelin, en de freakshow eruit hadden gegooid bleef het thema helemaal overeind, wat niet over het NT Gent kan gezegd worden.

Na wat zoeken op het internet, kwamen er over Ödön von Horváth en zijn toneelstijl interessante weetjes boven. Bij mijn eerste uitvoering zag ik een vage link met Bertold Brecht en dat bleek zeer juist te zijn. Beide toneelschrijvers zijn deel van het Duits Volkstheater, een stijl die al sinds 1850 bestond. Het volksstuk bestudeert Regio, Geschiedenis en Volk. Horváth zou bovendien de implicaties daarvan bestuderen in zijn stukken en Brecht de klassenverschillen. Horváth spreekt over het “oude” volksstuk als een sentimenteel gebeuren en dat wil hij vernieuwen door bewustmaking van clichés en de werkelijkheid buiten de zaal voor de toeschouwers aan te snijden. Zo worden zijn volksstukken omgekeerde stukken die ingaan op de druk van de maatschappij op de modale mens. (Killy). Zo ook Kasimir und Karoline.

Misschien moeten we het stuk toch kaderen: in het jaar 1931, toen Horváth eraan begon, had Hitler net met de NSDAP de verkiezingen gewonnen. Het is te zeggen: een groot aantal zetels in het parlement veroverd. Het jaar 1932 zou een korte neergang voor de partij brengen, maar zoals iedereen weet zou in 1933 Hitler definitief aan de macht komen. Dus het stuk, al is het in 1931 of 1932, speelt zich af in een drukkende sfeer. Niet alleen omdat de economische crisis in Duitsland zwaar aankomt (Kasimir die het stuk begint met het feit dat hij zijn werk als chauffeur kwijt is), maar ook in een sfeer van extreem rechts en racisme. Verder in het verleden (voor WO I) hangt ook nog de schaduw van het grote cultureel elitaire Duitsland dat schijnt in rook te zijn opgegaan en de modale Duitse bevolking die zich nu heeft teruggetrokken in kleinburgerlijke positiviteit, alles wat ongenaam of ongezellig is negerend. Iets dat Horváth “Dummheit” noemde (Alfred Doppler).

Karoline toont zich in het begin erop gebrand zich te amuseren op het Oktoberfest met haar verloofde Kasimir. Het staat geen twijfel dat Kasimir zich niet zo fijn voelt na zijn ontslag (en de vooruitzichten die hij heeft op nieuw werk ongetwijfeld), maar Karoline lijkt daar niet naar te luisteren en de twee komen in aanvaring. Zij is bovendien ook (kleinburgerlijk) gericht op het beklimmen van de sociale ladder. Als ze een kleermaker tegenkomt (met werk), breekt ze met Kasimir. Of ze zelf weet dat haar obsessie met sociale betering de echte reden is, is twijfelachtig. En dat is de essentie van dit stuk: beide hoofdpersonages en de anderen kennen zichzelf niet en doen zich anders voor dan ze zijn. Het stuk draait uit op een tragedie van mensen die dingen doen zonder dat ze weten waarom: Karoline zal na een aantal verdorven omzwervingen met haar kleermaker naar huis gaan en Kasimir met Erna, het liefje van zijn (ondertussen gearresteerde autodief) vriend Franz Merkl. Het is niet dat Kasimir niet zijn best doet om Karoline terug te winnen (hij onderneemt verschillende pogingen), maar hij is hulpeloos omdat hij niet uitgedrukt krijgt wat hij wil zeggen (te grof) en zij hem niet verstaat/wil verstaan in haar gesloten mentale wereldje. Taal bij dit stuk is van zeer groot belang daar zij een iets lyrischer taal gebruikt terwijl hij meer op een lager (volks) niveau zich beweegt. Daardoor verstaan ze elkaar niet, maar ze begrijpen niet waarom, verblind door hun conditionering inde maatschappij (Dummheit).

Verder zijn er nog symbolische dingen die gebeuren. De twee prominentste zijn de zeppelin en de freakshow in het circus. Ze hebben met elkaar te maken. Enerzijds wordt de zeppelin gezien als een symbool voor maatschappelijke macht, anderzijds kan hij gezien worden als een symbool voor de macht van mannen over vrouwen (het is Karoline die het meest geïnteresseerd is erin en het is zij die uiteindelijk Kasimir zal dumpen in tegenstelling tot wat ze laat uitschijnen als ze zegt dat een vrouw meer aan haar man hangt als het hem slecht gaat). Voor Karoline is de weg naar sociale opklim inderdaad haar man. Als vrouw kan ze zelf niets. Voor Kasimir neemt de zeppelin een connotatie aan van de tegenstelling tussen arm en rijk. De freaks in het circus mogen de zeppelin niet zien want dan gaat het circus failliet… Zou het misschien eerder zijn dat ze hem niet mogen zien omdat ze zich anders wel eens zouden kunnen bewust worden van hun rol en wat ze willen? Of is het dat het publiek hen niet mag zien zonder voorbereid te zijn op iets dat van de norm afwijkt (tussen het publiek lopen zou een bevestiging van hun normaliteit zijn) en dat het kijken waard is. Als de freaks namelijk een normaliteit worden, wordt de norm bedreigd en gaat het circus inderdaad failliet bij gebrek aan interesse van het publiek. Alleen als het potentiële publiek gehypnotiseerd is door de norm (de zeppelin) kan een freakshow plaats vinden. De tegenstelling tussen Karoline die door de zeppelin gehypnotiseerd is en Kasimir die hem als totaal iets anders ziet, zorgt ervoor dat de twee elkaar inderdaad verkeerd begrijpen.
Aan de andere kant geeft de zeppelin ook een gevoel van verlangen naar hogere sociale status (het kleinburgerlijke) dat Karoline zo mooi uitdrukt in haar aanbidding van diezelfde zeppelin.
Voor de rest moest het stuk opgeluisterd worden met muziek (oude Duitse liedjes) waarvan de tekst reflectie van het publiek zou aangemoedigd hebben. Hierdoor zou de tekst, die vrij tegenstrijdig was, verstaanbaar worden en zou het publiek kunnen begrijpen wat nu het probleem was met Kasimir en Karoline en wat het stuk het publiek eigenlijk wilde bijbrengen: dat wat de personages zeggen, niet hun ware gedachten zijn en dat ze dat zelf niet doorhebben.

Wat heeft de NTGent er nu van gemaakt en hadden die twee leden van het publiek gelijk toen ze schreeuwden “C’est chiant!”?

Door het wegnemen van het origineel decor van het Oktoberfest, neemt men een groot deel van de essentie van het stuk weg. Omdat het een volksstuk is, moet het ook in een volkssetting opgevoerd worden. Of het niet kan gemoderniseerd worden, is de vraag. Omdat het zo vast hangt aan “de maatshappij” en het publiek dat die maatschappij kent, is het misschien toch raadzaam van het stuk te moderniseren, zoals Toneel Heverlee deed, maar daarmee neemt men wel de racistische extreem rechtse dreigende sfeer weg van de jaren ’30. Bovendien is het zo dat zelfs al zitten we nu in een economische crisis, ze niet te vergelijken is met de crisis van de jaren ’30 en al zeker niet met diezelfde crisis in Duitsland. We mogen niet vergeten dat Duitsland er erger aan toe was dan zelfs Amerika. Een gemiddelde werkloosheidsgraad van 25% over het hele land was nooit gezien, zelfs niet in Amerika. Bovendien was de werklozensteun ingeperkt (door gebrek aan geld). De vooruitzichten van Kasimir worden zo heel erg bar. Dit is voor het publiek nu ondenkbaar. Maar, aan de andere kant is het niet zo erg van het stuk te moderniseren als het de verstaanbaarheid van het probleem vergemakkelijkt. Hoewel van een verregaande bewerking (zoals Toneel Heverlee had gedaan) was geen sprake bij het NTGent. Een aantal verwijzingen naar 1912 en “net na de oorlog” (1919?) en de zeppelin verrieden voor een groot deel de oorspronkelijke setting van het stuk, die onverenigbaar was met een stellingconstructie en een moderne auto.

Wat vooral tegen de tekst werkte was de hele opzet (zoals Le Monde ook al zei). Door het feit dat het decor niet realistisch kon genoemd worden, raakt het publiek de voeling met de realiteit (die zo belangrijk is in Volkstheater) kwijt. Dit was geen probleem geweest als het NTGent elk personage (of klasse van personage) op zijn eigen niveau had laten acteren. Het verdiep waarop ze staan als een soort van indicatie naar hun functie in de maatschappij. Maar dit was niet het geval en personages renden naar boven en naar beneden zonder enige vorm van logica. Waarom Kasimir en Erna uiteindelijk boven op de stelling eindigen blijft een enigma. Het is niet dat Kasimir aan het einde van het stuk minder gedesillusioneerd is, noch dat Karoline nog altijd aan de grond zit (waar Kasimir en zij begonnen).

De muziek was ook een heikel punt volgens de recensies en inderdaad, de muziek werkte storend. Niet omdat het muziek was, want dat komt wel meer voor in toneelstukken (zeker moderne), en het kan gezegd worden dat Horváth ook muziek in gedachten had, maar diezelfde muziek bracht niets bij aan de verstaanbaarheid van de situatie en gedachten van Kasimir en Karoline. Zoals Horváth het in gedachten had, diende de muziek om het publiek te laten nadenken, als een soort van allusie die wijst op een bepaalde interpretatie. In dit geval was de muziek woordeloos (in de meeste gevallen) en had hij dus geen rol voor het publiek, wat de aandacht te meer vestigde op het fragmentarische karakter van het stuk. De momenten van reflectie worden dan momenten van concentratieverlies bij het publiek. Doordat de kijker geen leidraad krijgt onder de vorm van muziek, brabbelen de personages erop los zonder dat de kijker eigenlijk begrijpt waarover ze het hebben.

Een Duitse journalist van de Süddeutsche Zeitung zei het zo:

„Das geht insofern in Ordnung, als Simons mit Blick auf die großen Spielstätten seiner Europatournee mit dem Stück den Kasimir, die Karoline und all die anderen nur als Darsteller einer rockigen Depressionsoper angelegt hat. Da kann es eben vorkommen, dass sie vergeblich den Sprachrhythmus Horváths suchen. Es gibt aber auch Momente, in denen Simons ganz bei Horváth und die Zuschauer ganz bei Simons sind:“

“[De voorstelling] is in orde in zoverre Simons, met alle grote theaters in Europa in gedachten, met Kasimir, Karoline en alle anderen een grote tragedie wilde op de bühne zetten. Maar het is ook zo dat [de acteurs] het spreekritme van Horváth tevergeefs zoeken. Er zijn evenwel ook momenten waar Simons bij Horváth vertoeft en het publiek bij Simons.”

Inderdaad, Horváth had iets veel groters en veel diepers in gedachten dan een zielige tragedie. En dat heeft het NTGent zeker niet begrepen. Dus had het publiek gelijk als ze wegliepen, “boe” riepen of de uitvoering “chiant” vonden? Als het publiek wist over de stijl, symboliek, context en in het bijzonder Horváth kende, dan hadden ze zeker gelijk.


Bibliografie:

Walther Killy, Literaturlexikon. Autoren und Werke deutscher Sprache, Gütersloh, München: Bertelsmann-Lexikon-Verlag

Wednesday 22 July 2009

De Nationale Feestdag van België: Is er iets te vieren?

Het is een heikele kwestie en Vlamingen blijven erover praten: Walen hebben ons verfranst, willen ons nog altijd verfransen en zullen het blijven willen want ze willen geen Nederlands leren. Maar hier is de vraag is dat weldegelijk zo, of is dat een aangepraat probleem? Persoonlijk heb ik vijf jaar gewerkt in de professionele trainigssector Nederlands. Ik gaf les Nederlands aan bedienden, privé en klassikaal (met zes personen), naar de wensen van het bewuste bedrijf. Er was daar absoluut geen onwil te bespeuren om Nederlands te leren. Verre van. Slechte niveaus kwamen wel eens voor, maar in het algemeen konden Franstaligen zich zeker behelpen, zoals een Vlaming zich kan behelpen in het Frans. Maar wat maakt hier het verschil?

Naar mijn mening ligt het negatieve beeld dat Vlamingen van Walen hebben (arrogant, wil geen Nederlands leren want vindt dat Frans beter is en vertikt het dus van ook maar één ding in het Nederlands te doen) aan de perceptie alleen. Een perceptie die de media dankbaar voedt en die de politiek ook gebruikt en daardoor ook mede nog erger maakt. Als we naar de geschiedenis van Vlaanderen (hier: het Nederlandssprekend deel van België) kijken, dan zien we dat er al in 1876 opnieuw werd les gegeven in het Nederlands, al was dat dan gemengd met Frans. Al moeten we erbij zeggen: alleen in het Lager Onderwijs. De hele cyclus in het onderwijs werd afgerond met de NederIandstalige Rijksuniversiteit Gent in 1930 en het eenparig Nederlandstalig secundair onderwijs in 1932. In 1938 kwam daar ook het leger bij. (bron: Wikipedia) Wat maakt Vlamingen dan zo paranoia over de Franssprekende Walen? Uiteindelijk hebben we ondertussen al meer dan 70 jaar ons onderwijs en sinds 1993 hebben we zelfs een eigen staat. We hebben dus geen enkele reden om te klagen, want we hebben toch alles?

Waar is het misgegaan met het Nederlands? Vlamingen spraken sinds mensenheugenis Nederlands, waarom begonnen dan vooral de Vlaamse burgerij en adel opeens Frans te spreken zodanig dat alles (rechtspraak, administratie, onderwijs) verfranst werd? Het is een vreemd fenomeen, want de Engelse adel en burgerij spraken (naast Frans als tweede taal) Engels, de Duitse Duits, de Nederlandse Nederlands (“bekakt” Den Haags), de Russische Russisch, de Griekse Grieks. Maar de Vlaamse adel en burgerij spraken Frans en stuurden zelfs hun kinderen in het Frans naar school waardoor ze, dan wel totaal verfransten en zelfs geen Nederlands meer leerden aan hun kinderen, dan wel Nederlands spraken met hun pachters en als het niet anders kon. Nederlands stond niet goed, in tegenstelling tot in Nederland. Een prangend voorbeeld is de film Daens waarin één van de industriële vrienden van de Aalstse Franstalige katholieke politicus Woeste, een Nederlandse vrouw heeft. Zij praat consequent Nederlands tegen haar zoon, terwijl zijn vader (haar echtgenoot) er consequent Frans tegen spreekt. Ze spreekt zelf ook Frans, maar spreekt vaak Nederlands in tegenstelling tot de anderen die zweren bij Frans, wat duidelijk niet nodig is, want velen onder hen spreken Nederlands en zijn oorspronkelijk Vlamingen. Niet in het minst haar echtgenoot zelf. Wat bewoog Vlamingen ertoe Frans te spreken, zelfs thuis, en verfransing in hun Nederlandstalig deel van België toe te laten? Het is moeilijk te geloven dat Walen opeens hebben beslist om alles te verfransen en dat Vlamingen dat maar hebben laten gebeuren. Zoals altijd moet dit een geleidelijk proces geweest zijn, dat zijn wortels heeft in de geschiedenis zelf en waar eigenlijk niemand (Vlamingen noch Walen), of toch iedereen (Vlamingen en Walen), écht schuld aan heeft.

Als we kijken naar de geschiedenis van De Nederlanden dan zien we dat het concept “De Nederlanden” vooral is neergezet over twee eeuwen door de Bourgondiërs die er het centrum van handel en luxe van maakten. Ze maakten de Nederlanden een rijk tussen het rijk, met veel privileges en waarop iedereen jaloers was. Het kan niet verbazen dat toen al de administratie in het Frans te doen was, vermits de Bourgondiërs Fransen waren en het grootste deel van dat rijk afhing van Frankrijk. Maar toch was er een bloeiende Nederlandse literatuur in de Rederijkerskamers over heel het grondgebied. Die symbiose van onafhankelijkheid van heerschappij veranderde toen de Oostenrijkse keizer Jozef II zijn neus begon te steken in het onafhankelijk bestuur van De (Oostenrijkse) Nederlanden. Jozef II werd satirisch “de koster” genoemd omdat hij zich overal mee bemoeide en een centraliserende politiek voerde. Ongetwijfeld uit Voltairiaanse despotische ideeën, maar bij De Nederlanden (die gewoon waren aan hun eigen onafhankelijkheid en die hun hertog bij zijn Blijde Inkomst eerder “aanvaardden” i.p.v. dat de hertog zelf over hen heerste) viel dat niet in goede aarde. Oostenrijk voerde zijn administratie in het Frans (stammend van de Bourgondiërs) en die praktijk ging door onder de kortstondige Franse bezetting. Maar hier stak een ander probleem de kop op.

De Franse bezetting van 1745 tot 1748, die zijn wortels had in de Oostenrijkse Successieoorlog, bracht nog een “bedreiging” voor het Nederlands. De Roccocco-periode is een Franse periode bij uitstek. De periode waarin Frankrijk nog groot was, waarin Louis XIV nog vers in het geheugen zat, en een periode van decadentie aan het Franse hof, een periode waarin de autoriteit van de Franse mode zich zelfs doorzette tot in England en heel Europa. Rousseau had in 1772 in zijn Considérations sur le Gouvernement de Pologne geschreven:
“De nationale gebruiken geven vorm aan het ‘genie’, het karakter, de eigen aard en zeden van een volk, ze maken dat het dát volk is en geen ander en ze inspireren het tot een vurige vaderlandsliefde, die gebaseerd is op onuitroeibare gewoonten […] Een grote natie heeft ongetwijfeld veel van deze eigen burgerlijke en huiselijke gebruiken, die allicht iedere dag meer ontaarden door de algemene strekking in Europa om de modes en de zeden van de Fransen over te nemen. Behoud en herstel de oude gebruiken, voer passende, nieuwe gebruiken in die aan de Polen eigen zijn.”
Het is opvallend dat een Fransman opmerkt dat er in die periode een algemene tendens was om Franse gebruiken over te nemen! Zo ook in Vlaanderen zo blijkt, want in 1788 publiceert ene J.B.C. Verlooy, een leidend figuur van de Vlaamse Beweging, uit onvrede met de politiek van de Oostenrijkse keizer en in een Vlaanderen vol politiek tumult, zijn essay Verhandeling op d’on[m]acht der Moederlyke Taal in de Nederlanden. In dit essay klaagt hij aan dat er geen uniforme spelling is, maar vooral dat er een minachting schijnt te zijn van Nederlandssprekenden voor hun eigen taal. Hij schrijft dat sommige Brusselaars in gezelschap of op straat hun moedertaal slecht spreken om de indruk te wekken dat ze in het Frans opgevoed zijn en dat “[men] onze joeffrouwen nooit met eenen vlaemschen kerkboek [zal] zien: en gebeurde dit, het schaemrood zou haest daer zijn.” Alles van cultuur was in het Frans te doen en Frans was een statussymbool. De Verlichting trok bovendien nog eens een parallel met de Romeinse periode waarvan men de neergang toeschreef aan het dwepen met de Griekse cultuur. Om samen te vatten: de opvatting was dat een volk dat zijn eigen cultuur verloochent en een andere in de plaats probeert te brengen, in geen van beiden meer uitblinkt en geen van beiden meer begrijpt en als dusdanig als “volk” niet meer bestaat. Alzo zag Verlooy de Vlamingen afglijden naar slechte morele diepten omdat ze naar het Frans gericht waren. Toen al…

Verlooy klaagt weliswaar aan dat de kinderen in het lager onderwijs Frans leerden, maar alleen omdat dat hun kennis van het Nederlands als moedertaal in de weg staat. Hij argumenteert verder nog voor een Nederlands toneelleven met oog voor wat er “bij de Hollanders” te vinden is en ook bij de Fransen en Duitsers, via vertaling welteverstaan.

Het is opvallend dat al vóór de onafhankelijkheid van België er een probleem lijkt te zijn. De verfransing van Vlaanderen is dus inderdaad een geleidelijke evolutie geweest die Vlamingen zelf in de hand hebben gewerkt. Dit wordt niet in het minst bewezen door Verlooy in zijn essay: niemand verplichtte de Brusselaars van Frans te spreken op straat, Jozef II verbood geen Nederlandstalige toneelvoorstellingen, niemand verbood Nederlandse kerkboeken, maar de mode was Frans. Het zielige aan de hele zaak is dat Nederlandssprekenden er zelf voor kozen dat Nederlands minderwaardig was en Frans beter was: Franse literatuur was beter, Frans toneel was beter, Franse filosofie was beter, Franse mode was beter, Franse architectuur was beter. Door het dwepen met Franse cultuur begon net de klasse die voor cultuur moet zorgen, die Austens en Byrons produceert – mensen die tijd en geld hebben om zich te wijden aan kunsten, of te investeren erin -, de verfransen en daardoor produceerde diezelfde klasse geen grote schrijvers of dichters. Terwijl we in England tijdens de jaren 1800 op zijn minst tellen: Jane Austen, Sir Walter Scott, Alfred Lord Tennyson, Lord Byron, Robert Burns, Percy Shelley, William Wordsworth, Samuel Coleridge, Charles Dickens, Mary Louisa Alcott, de zussen Brontë, William Makepiece Thackeray, Thomas Hardy, George Elliot, Mark Twain, Oscar Wilde, Rudyard Kipling (19); terwijl we in het Frans gedurende dezelfde periode tellen: François-René de Chateaubriand, Victor Hugo, Alexandre Dumas père, Prosper Mérimée, George Sand, Charles Baudelaire, Gustave Flaubert, Louis Ménard, Alexandre Dumas fils, Charles De Coster, Jules Verne, Emile Zola, Paul Verlaine, Guy de Maupassant, Arthur Rimbaud, (Maurice Maeterlinck,) Gaston Leroux, Guillaume Appolinaire (17-18). In Vlaanderen tellen we: Hendrik Conscience, (Pieter Frans van Kerckhoven,) Guido Gezelle, Virginie Loveling, Leonard Buyst, Albrecht Rodenbach, Cyriel Buysse, Stijn Streuvels, Karel van de Woestijne (9). Er is duidelijk een hemelsbreed verschil. Volgens demografische gegevens zou dit hoger moeten geweest zijn.

Nadat de Vlamingen zich vrolijk hadden gericht op het Frans, kwam de kroon op het werk: een politieke agenda:

Na de Belgische Omwenteling en de Nederlandse schaamteloze onderdrukking van de Franssprekenden in Wallonië was er een duidelijk plan om een hereniging met Nederland permanent de kop in te drukken. Charles Rogier zei het zo in 1832:

“Les premiers principes d'une bonne administration sont basés sur l'emploi exclusif d'une langue, et il est évident que la seule langue des Belges doit être le français. Pour arriver à ce résultat, il est nécessaire que toutes les fonctions civiles et militaires soient confiées à des Wallons et à des Luxembourgeois; de cette manière, les Flamands, privés temporairement des avantages attachés à ces emplois, seront contraints d'apprendre le français, et l'on détruira ainsi peu à peu l'élément germanique en Belgique.”

“Een van de eerste principes van een goede administratie is gebaseerd op het eenparig gebruik van één taal, en het is duidelijk dat alleen het Frans de taal der Belgen kan zijn. Om dit resultaat te bereiken is het nodig alle ambtelijke en militaire functies alleen toe te wijzen aan Walen en Luxemburgers; zo zullen de Vlamingen, tijdelijk aan de voordelen van deze beroepen onttrokken, verplicht zijn om Frans te leren, en zo zal beetje bij beetje het Germaanse element van België verdwijnen.”

Er was weldegelijk een politieke agenda om het Frans op te waarderen en het Nederlands langzaam te laten wegzakken, maar we moeten dit wel in een context zien. Hier is een land dat zich eenzijdig heeft onafhankelijk verklaard, en dat nog fragiel is. Bovendien aast de Nederlandse koning nog altijd op België, al ware het om de ontluikende industrie en de natuurlijke delfstoffen in het zuiden, en dan is er de Nederlandstalige Vlaamse minderheid die er geen geheim van maakt zich te willen aanhechten bij Nederland (Vlaamse Beweging). De Vlamingen waren dus een politiek gevaar dat zich tegen de meerderheid kon keren in geval de Nederlandse koning overging tot een aanval (waar zeer zeker plannen voor ware. Bron: Knack). Dus elke Vlaming was verdacht en een mogelijk lid van de Vlaamse Beweging. Daarom besloot de meerderheid (dus de Franstalige meerderheid, want dat deel van de Belgische bevolking was groter) de minderheid wat “manieren” bij te brengen. Het is schrijnend van te weten dat er alleen geïnvesteerd werd in Wallonië en dat Vlaanderen wegzakte in een cultuurloos dal van landbouw en hongersnood. Maar, waar waren dan die paar Vlamingen die behoorden tot de intellectuele klasse? De rijken in Vlaanderen, die ook intellectuelen waren en die ongetwijfeld ook bepaalde functies bekleedden, moeten Nederlands gesproken hebben. Maar zij deden niks. Nochtans werd er gelobbyd want in 1872 werd het Nederlands opnieuw toegelaten in het secundair onderwijs. Blijft wel de vraag waarom de eerste school pas haar deuren opende in 1889! (bron wikipedia) Het houdt geen steek dat de Vlaamse elite die zulke functies bekleedde, zichzelf moest verfransen, permanent. Niets belette hen van in het Frans naar school te gaan (opgelegd door de staat), in het Frans te werken (opgelegd door de staat) en hun administratie in het Frans te doen, maar daarnaast ook Nederlands te spreken en Nederlandse kunsten te publiceren (poëzie en proza). Daar kon de Franstalige elite niets van zeggen, zeker niet nadat alle politiek en diplomatiek tumult over was. Zulk een groot risico was het blijkbaar niet, want Hendrik Conscience en Guido Gezelle publiceerden hun werk. En trouwens, heeft deze episode in de Belgische geschiedenis nog wel veel uitstaans met de huidige problemen?

We worden niet meer gediscrimineerd, maar we zijn de uitspraken van bijvoorbeeld Rogier nog niet vergeten en daarin ligt volgens mij het probleem. Het is alsof we ze niet willen vergeten en blijven constant leven met het idee dat de boze Franstaligen aan de andere kant van de taalgrens ons willen zien Frans spreken. Dat is een perceptie die niet klopt. We hebben het Frans stukje bij beetje teruggedrongen en hebben nu een punt bereikt waar we onze eigen cultuur (cultuur, eventuele gebruiken) kunnen vieren zonder erop aangekeken te worden. Wat is dan toch het probleem in de faciliteitengemeenten?

Het bevreemdt me dat we zo bang zijn van de Franstaligen die er wonen. We willen dat ze hun documenten in het Frans alsmaar weer aanvragen (waarmee we onszelf opzadelen met meer werk) en we laten hen maar één keer in de week toe om in het Frans bediend te worden (in Tervuren is dit het geval, door nota bene dezelfde bediende die er altijd zit). Volgens Rousseau waren het de gebruiken die een volk een identiteit als “volk” geven. Dus wat maakt die mensen Waals? Hun gebruiken, als er al specifieke Waalse gebruiken zijn die totaal verschillend zijn van de Vlaamse. Waar zijn wij Vlamingen bedreigd in onze identiteit als we de modale Waal zijn administratie laten in het Frans afhandelen? Niet lijkt mij. Maar, als de meerderheid nu Franstalig is in zo een gemeente? Franstaligen in de meerderheid in de gemeenteraad, Franstaligen in het stadhuis, Franstalige voorstellingen in het cultuurhuis enz. Dat maakt de Vlamingen in die gemeente niet minder Vlaams. Zolang de faciliteitengemeenten bij het Vlaams Gewest horen, zullen Vlamingen kunnen/moeten bediend worden in het Nederlands, zullen ze kunnen/moeten hun rechtsgedingen voeren in het Nederlands, zullen ze mogen cultuurvoorstellingen houden in het Nederlands. Zelfs als de meerderheid van de mensen in de gemeente Franstalig is. De meerderheid verandert niets aan de wet. Dat is het verschil met de tijd van voor de federalisering, want indien er meer Franstaligen waren, verfranste het hele boeltje omdat er geen enkele wettelijke bepaling was die verbood dingen in het Frans te doen. Als de vraag slinkt, slinkt het aanbod natuurlijk ook. Maar wat deden die Vlamingen dan die in een Franstalige gemeente woonden: ze spraken Frans en gaven het uiteindelijk op van Nederlands tegen hun kinderen/kleinkinderen te spreken. Daar ligt volgens mij het echte probleem. Aan de andere kant is het verbieden van scholen in een andere taal en verenigingen in een andere taal geen goede oplossing, want wat gebeurt er dan? In deze tijd van vervoer, rijden ze gewoon over de grens. Nederlandstalige kinderen in Franstalige gemeenten net over de taalgrens als Beauvechain bij Leuven, gaan naar school in de Nederlandstalige gemeente en blijven ten hoogste in de gemeenteschool tot ze moeten leren lezen. Franstaligen die een Frans toneelstuk willen zien, rijden naar Brussel. Dus ieder blijft wonen waar hij woont en viert zijn taal ergens anders. Is er dan een verschil? Ja en nee. Nee, omdat mensen blijven Nederlands of Frans spreken thuis en dus niet Waal of Vlaming worden. Ja, omdat diezelfde mensen die anders met elkaar in contact zouden komen en een gemeenschap vormen, dit nu niet langer doen omdat ze alleen in een gemeente wonen. Dit is een probleem, zeker rond Brussel, dat geregeld eens aangesneden wordt: mensen kennen elkaar niet meer en vormen geen echte gemeenschap. Als dusdanig kunnen we ook niet van hen verlangen dat ze bij de verkiezingen stemmen voor hun gemeente. Ze zullen dan eerder politieke keuzes maken en als dusdanig zet het communautaire probleem zich zelfs door op gemeenteraadsvlak, wat niet het geval zou mogen zijn.

Vlamingen showen graag met hun taalkennis. Mijn man, Engelssprekend zijnde, heeft dat altijd gefrustreerd: hij wou Nederlands leren, maar iedereen wilde mordicus Engels spreken tegen hem. Vlamingen halen zelfs gebrekkig Duits boven als ze willen, of de gekste talen als er maar een reden voor is. Het is ironisch dat mijn Franstalige studenten vaak kwamen met de klacht dat Vlamingen Frans spraken tegen hen en zelfs hen niet wilden de tijd laten om een Nederlandse zin te vormen. En deze mensen konden zich min of meer verstaanbaar maken. Het ging zelfs niet om studenten die een niveau 0 hadden. 90% van mijn studenten kwam met dit argument waarom hun Nederlands niet goed vooruitging. Ikzelf heb mogen genieten van het geduld van mijn Franstalige collega’s. Bij het begin van mijn job bij Xerox in Zaventem kon ik nauwelijks vijf woorden Frans na elkaar zeggen. Niet omdat ik nooit Frans had geleerd, maar omdat ik nooit Frans had leren spreken. Ik had dus wel de woordenschat, maar actief, snel spreken vergt oefening, en dat had ik niet gehad. Hadden mijn Franstalige collega’s nooit het geduld gehad van de luisteren naar mijn abominabel Frans, ik zou het nooit leren spreken hebben. En het was niet dat die mensen geen Nederlands spraken. De meesten spraken het heel goed.

Als we Verlooy er opnieuw bijnemen dan kunnen we concluderen dat Vlamigen al langer minachtend zijn over hun eigen taal. Daarom etaleren ze graag dat ze andere talen kunnen spreken. Maar hierdoor schaden ze wel hun eigen identiteit. Hierdoor zijn er ongelooflijk veel oorspronkelijk Vlaamse families die nu als Franstaligen geëindigd zijn. Hier is geen enkele aanwijsbare reden voor (zeker niet op één generatie) tenzij Vlamingen zelf beslisten Frans te spreken. En daarover komt de frustratie al boven voor generaties lang.

Recent ben ik naar Duitsland verhuisd en als buitenlander spreek ik natuurlijk geen perfect Duits. Mijn buurvrouw en haar man kunnen Engels, in tegenstelling tot andere buren, maar zij hebben nooit een woord Engels tegen ons gesproken, alhoewel ik er soms lang over doe. Als ik als buitenlander in Vlaanderen was gaan wonen, was ik nog altijd op mijn beginniveau geweest. Mijn Engelse familie had geen keuze, want zij spreken niets dan Engels…

Deze valse bescheidenheid komt ook tot uiting i.v.m. de Taalunie en de structuur van het Nederlands zelf. Omdat we in een unie zitten met Nederland, moeten de Nederlanders als taalgenoten natuurlijk ook hun zeg hebben, maar we hebben ons als Vlaming het Nederlandse “jij” laten opleggen en ook het Nederlandse “een”. Waar Vlaamse kinderen nog het verschil kennen tussen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig, wordt op Vlaamse scholen hen aangeleerd dat we alleen in het woordenboek kunnen kijken om dit te weten te komen. Wat niet waar is. Een Vlaams kind duidt een stoel aan met “ne”, een tafel met “’n” en een kind met “e” en daarom weet het dat “stoel” mannelijk is, “tafel” vrouwelijk en “kind” onzijdig. De Nederlanders verwijzen consequent met “hij” naar “tafel”! Alhoewel dit duidelijk verkeerd is, wordt in het Groene Boekje hier niet over gerept en hebben alle woorden nu het label een “de-“ of “het-woord” te zijn, niet mannelijk of vrouwelijk, wat “de” impliceert. Verder worden woorden die vooral in Vlaanderen gebruikt worden in het Van Dale-woordenboek aangeduid met “Zuid-Nederlands” terwijl woorden zoals “nou” en “hartstikke” niet worden gelabeld. Vlamingen laten zich dus continu een rad voor ogen draaien, en lopen achter op de problemen. We kampen nog altijd tegen het Frans terwijl we daar politiek gezien niets meer van moeten vrezen, maar we laten de Nederlanders vrolijk onze taal “veklooien” om een lelijk woord te gebruiken of laten hen ons dingen opleggen zoals bijvoorbeeld “gij” dat door iedereen, 6 miljoen mensen, gekend is, maar volgens de Taalunie “een archaïsme” is, alleen gebruikt in de Bijbel, en, oh ja, door die mensen in het Zuiden. Bovendien beginnen alsmaar meer Vlaamse ouders hun kinderen op te voeden in het SN. “Heb jij dat gedaan?” en “Dat is een boek.” Nee, het is “Hebt gij dat gedaan?” en “Dat is nen boek.” Er is een tijd en een plaats voor alles. Niets belet dat kind van “een” te schrijven en misschien te zeggen op een sollicitatiegesprek en thuis Tussentaal (want zo wordt die Vlaamse versie van SN genoemd) te spreken.

Hetzelfde gebeurt met dialect. Het is niet omdat radio, tv en geschreven Nederlands uniform moet zijn, dat we nu opeens ook zo moeten praten. In Engeland heeft men ook vragen bij de rol die de BBC speelt in het afleren van dialect, maar dialect wordt nog veel meer gesproken. Ook regionale accenten vormen geen probleem op de BBC, in tegenstelling tot op de VRT waar een Antwerps accent al te veel is (Ruud Hendricks). Een mooi voorbeeld van een taal die opgewaardeerd wordt en is is het Welsh. Tijdens de 19e eeuw slonken de aantallen aan Welshsprekers door de komst van immigranten van Engeland. Zij leerden bijna nooit Welsh en de Welsh spraken dan maar Engels, wat allereerst voor tweetaligheid zorgde maar gradueel overging in eentaligheid Engels (waar hebben we deze situatie nog gezien?). In 1967 pas werd er toegelaten dat Welsh een officiële taal werd, terwijl in Vaanderen het Nederlands al langer van kracht was als officiële taal. Nu nog is er de meerderheid in Wales die geen Welsh spreekt, maar niemand schijnt dat erg te vinden. Hoewel, zij hebben altijd hun taal nog gesproken en het Welsh is nog altijd springlevend. In Wales is er nog altijd Engels als officiële taal, ook in het deel waar de meerderheid nog Welsh spreekt. Dus waarom hebben zij geen last van dat vijandige Engels terwijl de Vlamingen constant kampen met het Frans? Het is natuurlijk zo dat de Welsh nooit in een culturele woestijn zijn geraakt, niet zoals de Vlamingen. Zij gingen door met het publiceren van werken in het Welsh (dan vooral poëzie) en met het zingen van Welshe liederen. Vlamingen gingen dan wel door met het zingen van Vlaamse liedjes, maar niet met het bedrijven van cultuur als literatuur, theater enz. En waarom? De intellectuele klasse die Nederlands sprak vond dat niet staan en ging liever voor het Frans. Zo is het dus te begrijpen dat mensen als Maurice Maeterlinck, een Vlaming, de Nobelprijs literatuur kregen, maar voor werk geschreven in het Frans. En dat zien we nu ook met dialect en het Standaard Nederlands. Geen poëzie in het dialect, geen tv-programma’s in het dialect, alles in het SN. Alleen in de twee Vlaanderens en in Limburg wordt nog serieus dialect gesproken. Het is vreemd dat het Genks het nog heeft overleefd, en dat zonder de Noord-Afrikanen en de Italianen eruit te schoppen. In West- en Oost-Vlaanderen is men er ook in geslaagd van dialect te blijven spreken, maar in Vlaams-Brabant is het op sterven na dood. Wie naar Brugge gaat, weet het wel: verstaat u geen Brugs, dan heeft u pech. Zelfs als ze naar Leuven komen om te studeren, vragen ze zich af waarom niemand hen verstaat, al komt dat wel goed na en aantal weken of maanden daar. En er is zelfs een Wikipedia-encyclopedie in het West-Vloms. Zij, in tegenstelling tot anderen, maken geen uitzondering voor een buitenlanden: “U komt in Brugge wonen, u zult ons verstaan. Dat u ons in het begin niet verstaat, is uw probleem.”

Van deze instelling kunnen Vlamingen in het algemeen nog wat leren. Als we niet langer het normaal vinden van immigranten bij voorkeur in hun eigen taal aan te spreken in het begin, dan zorgt dat ook niet voor het welbekende probleem later: “Waarom kunt u na 20 jaar nu nog altijd geen Nederlands.” Een mens moet willen, maar moet ook kunnen. Als hij niet oefent, kan hij moeilijk leren. Aan de andere kant zal dat beetje Franstaligen niet opeens Vlaams worden door Nederlands te spreken of zal de rest van die Vlamingen in de randgemeenten rond Brussel niet opeens Franstalig worden omdat de meerderheid in de gemeente Franstalig is. Ik word niet Duits omdat ik nu opeens Duits spreek in Duitsland. Een mens wordt alleen anderssprekend als hij vrijwillig een andere taal begint te spreken thuis, tegen zijn kinderen enz. Ik ben er mij bewust van dat, als mijn kinderen hier opgroeien en met een Duitse(r) trouwen, ze hoogstwaarschijnlijk niet meer Nederlands tegen hun kinderen zullen spreken. Engels misschien wel omdat dat nuttig is, maar Nederlands niet. Hetzelfde moet gebeuren in de tweede generatie met Vlamingen die verhuisd zijn naar Wallonië: welk kind van Vlaamse ouders gaat nog consequent Nederlands spreken tegen zijn kinderen als hij/zijzelf getrouwd is ook met een Waal? Maar zelfs dan verandert dat kleine beetje Nederlandstaligen dat Franssprekend wordt, niets aan het volk “Vlamingen” (dat deel van de Belgen dat Nederlands spreekt). Het feit dat men in de minderheid is, wil niet zeggen dat men dan ook zijn eigenheid verliest: er is een streek rond Berlijn waar nog altijd (na honderden jaren) iets als Nederlands wordt gesproken (Flamingisch), er is een Welshe gemeenschap in Argentinië, in Suriname wordt nog altijd Nederlands gesproken. Het is onze eigen verantwoordelijkheid of we een gebied laten verfransen of niet, niet de verantwoordelijkheid van de immigranten, of die nu Franstalig of Berbers zijn.

Het is een probleem dat al langer aansleept, de Vlaming die zijn eigen taal ziet als minderwaardig. Eerst was het Frans, dan was het SN. Er moet dringend iets aan die Vlaamse instelling gebeuren, want de frustratie is duidelijk merkbaar in onze instelling tegenover Franstaligen. Die mensen willen, maar kunnen niet omdat we met zijn allen weigeren geduld te hebben tot die mensen Nederlands kunnen, serieus om hun belastingsbrief in te vullen. Zelf vragen we niet om faciliteiten in gemeenten zoals Beauvechain. “Niet aan gedacht.” Maar dan veronderstellen we wel, als dat argument eens naar boven komt, dat dat dan wel weer zou geweigerd worden door de Franstaligen. De jongere generatie Vlamingen vraagt zich niet meer af wat Rogier heeft gezegd of wat Kardinaal Mercier heeft laten uitschijnen, maar Franstligen vragen zich dat evenmin af. Elk heeft zijn eigen taal, dat is fijn, laten we dan elk een duidelijke administratie opstellen in die eigen taal en niet langer verlangen dat we elkaars werk doen. Dan moeten Franstaligen geen Nederlandse dingen meer doen en Nederlandstaligen geen Franse dingen. Of we moeten allemaal perfect de twee talen spreken, maar dat vergt een federaal onderwijs en niet een gewestelijk. Alleen door eenheid kan zulk een toestand afgedwongen worden. Als elk gewest zijn eigen eindtermen kan bepalen, dan komt er een ongelijke toestand zoals nu het geval is en zoals eigenlijk ook al in de 19e eeuw het geval was, maar nu door de Vlaamse arrogantie.

Het is tijd dat we zand gooien over het verleden en met elkaar naar de toekomst kijken, alleen zo zullen we een consensus bereiken zonder compromis, een consensus die goed is en geen Belgisch lapmiddel. Het is door het gebrek aan vertrouwen dat Vlamingen en Walen nooit kunnen overeenkomen iets te doen. Vlamingen denken dat Walen niet willen en Walen denken dat Vlamingen separatisten zijn en dat toegeven toch geen zin heeft want dat het uiteindelijk toch leidt tot onafhankelijkheid. Als we dan het debat uit de politiek halen, die toch moet dienen om stemmen te houden en te krijgen, dan zouden we misschien ergens raken. Als de Vlamingen dan toch zo gebrand zijn op onafhankelijkheid, zouden ze niet moeten treuzelen en zichzelf onafhankelijk verklaren. Ikzelf zou dat niet doen, want groter is beter, in alle omstandigheden. Als we willen samen blijven, dan moet Brussel of de Duitse Gemeenschap een grotere stem krijgen, want federalisme met twee ontaardt altijd in een discussie over splitsing (o.a. Leo Tindemans). Vermits Brussel ook binnen het communautaire zit, is het misschien wijs van de efficiënte Duitsers erbij te halen. Zij zulle het probleem bekijken op een nuchtere en neutrale manier, want zij hebben niets te maken met de communautaire rimram.

Het is tijd voor een grote hervorming in België, maar een permanente hervorming die duurzaam is. Ze is nodig om frustraties te vermijden en ook om te vermijden dat we in een Tsjecho-Slowaakse situatie verzeilen. Vele separatisten halen Tsjecho-Slowakije aan als voorbeeld voor België met hun fluwelen revolutie, maar weten ze ook wat er is gebeurd, toen? Het ironische aan heel de zaak is dat noch de Tsjechen, noch de Slowaken echt wilden splitsen en dat noch de Tsjechen, noch de Slowaken er nu positief tegenover staan. Zoals Tindemans zei in een artikel een aantal maanden geleden in De Standaard leidt federalisme met twee altijd tot een discours over splitsing. Dit was niet minder waar met Tsjecho-Slowakije. Toen twee leidende rechtse politici moesten onderhandelen over een regering, kwamen ze er niet uit, zoals Leterme er niet uitkwam. Ze hebben toen de handdoek in de ring gegooid en samen beslist van liefdevol uit elkaar te gaan, maar geen van beiden vond dat echt een goede oplossing en beide bevolkingen stonden voor het voldongen feit dat ze nu Tsjech of Slowaak waren. Ze stonden niet achter hun eigen onafhankelijkheid, niet zoals de Kosovaren achter de hunne staan (wat Servië daar ook moge van vinden). Dit is nu ook het geval in België. De meeste Vlamingen willen wel een staatshervorming omdat de staat België een puinhoop is, maar willen Vlaanderen niet onafhankelijk zien. Wat andere luidere stemmen ook mogen beweren.

Daarom zou ik zeggen:

Roep een nieuw grondwetgevend congres samen van academici: politicologen, sociologen en leidende politici zoals Eyskens, Tindemans, Dehaene (kortom de oude krokodillen) en laat hen de staat België opnieuw uittekenen. Vraag desnoods de Zwitsers om hulp, maar hou vooral de politici die stemmen moeten halen erbuiten, want zij zijn vooral bezig met hun populariteit. Dit probleem gaat niet over populariteit, maar over geld (het doodbloeden van de sociale zekerheid, de begroting van de Belgische Staat die wordt ondermijnd door het communautair debat (Vlaanderen dat de federale staat niets meer wil geven dan een evenwicht), een chaotisch kluwen van bevoegdheden (kankerpreventie zit bij de Gewesten terwijl behandeling in de sociale zekerheid op federaal niveau zit), om nog niet te spreken van het overaantal aan ministers en parlementsleden dat allemaal moet betaald worden door de burger) en over een maatschappij die dringend aan herziening toe is. Hoe kan men een pluralistische maatschappij prediken terwijl men nog niet eens zich kan verstaan met een Waal, die nota bene zelfs Belg is?

Bibliografie:
Onder redactie van M.A. Schenkeveld- van der Dussen, Nederlandse Literatuur, een Geschiedenis, Uitgeverij Compact, 1998, ps 383-388
Wikipedia
Knack
De Standaard